Je hebt een microcassette, minicassette, picocassette of stenocassette
Deze vier types cassettes zijn kleiner dan compact audiocassettes. Je vindt ze vaak terug in oude dictafoons.
Wie in 1967 een dictafoon of antwoordapparaat kocht, had mogelijk minicassettes nodig. Deze cassettes – ontwikkeld door het Nederlandse Philips – waren met hun compacte afmetingen perfect voor dit type toepassingen.
Minicassettes waren ongeveer de helft tot een derde kleiner dan compact audiocassettes. Die downsizing weerspiegelt zich in de opnameduur. Met een minicassette kon je maximum 30 minuten geluid opnemen. Maar dat was voldoende voor de meeste interviews en telefoonboodschappen.
Olympus introduceerde de microcassette in 1969. Het idee erachter was simpel: een magnetische tape met dezelfde breedte als de compact audiocassette, maar dan in een kleinere behuizing. Laat je niet misleiden door de compacte afmetingen. Doordat de tape dunner was en er een andere opnamesnelheid werd gebruikt, hadden deze cassettes een speelduur van 45 minuten.
Microcassettes werden meestal gebruikt voor stemopnames, meer bepaald in dictafoons en antwoordapparaten. Sommigen namen er hun favoriete muziek mee op en ze werden zelfs voor dataopslag gebruikt.
De stenocassette werd door Grundig ontwikkeld in 1971 voor gebruik in dictafoons. Je kunt hem herkennen aan het opschrift ‘steno-cassette’ of aan de typische meetbalk bovenaan. Er kan tot 30 minuten aan audio op deze cassette.
De picocassette (ook gekend als dictasette) is de kleinste van alle audiocassettes. Dictaphone ontwikkelde in samenwerking met JVC deze drager voor stemopnames. Er was plaats voor geluidsfragmenten tot 60 minuten. Na de lancering in 1985 bleven de cassettes een paar jaar in gebruik.